/* Hide footer */ #main-footer { height: 0 !important; overflow: hidden; }

Hinsz

Van 1741-44 vindt restauratie en uitbreiding plaats door Albertus Anthonie Hinsz.

Bestek (1741)

In 1741 werd de Groninger orgelbouwer Albertus Anthoni Hinsz, die al bekendheid genoot in Kampen omdat hij in 1737 en 1738 belangrijke veranderingen had verricht aan het orgel van de Broederkerk, aangezocht om het instrument in de Bovenkerk te restaureren. Dat Hinsz, voortkomend uit de school van Arp Schnitger, de opdracht kreeg voor de restauratie zou bepalend zijn voor de toekomstige vorm en inhoud van het instrument.

Op 21 december 1741 werd een bestek opgemaakt. Nauwkeurig werd aangegeven hoe het orgel vóór de restauratie was samengesteld. Hierdoor is het mogelijk om een vergelijking te maken tussen de dispositie van Slegel uit 1670 en de toestand in 1741, zie hiervoor DISPOSITIE 2.

Wanneer we dit alles overzien, kan worden vastgesteld dat wat aantal en soort van registers betreft het orgel van Slegel in 1741 nog geheel compleet was. Ook de na 1675 aangebrachte Prestant 16′, Trompet 16′ en Cornet 8′ waren aanwezig. In 1741 ontbrak echter een Quintfluit 11/2′ en waren een Fluit 4′ en een Holpijp 8′ over. De Mixtuur op 2′ van Slegel uit 1675 komt in de opsomming uit 1741 niet voor.

Wat de indeling in werken betreft zijn er wel grote verschillen tussen de opgaven. Zo missen we bij Hinsz het door Slegel genoemde Pedaal. Wellicht is het in werkelijkheid nooit aangebracht. Mogelijk ook werd het orgel bij de verplaatsing in 1686 zodanig gewijzigd dat er een Bovenwerk werd gemaakt op een aparte lade met daarop een gedeelte van de stemmen van het “Bovenste” werk en het “Pedaal”. Het zou kunnen dat toen tegelijkertijd de Prestant 16′, Trompet 16′ en Cornet 8′ (tongwerk) werden toegevoegd, de Fluit 4′ en Holpijp 8′ werden vernieuwd en de Mixtuur 2 (St.?) en de Quintfluit werden weggehaald. Het orgel zou dan door deze operatie in een drie-klaviers instrument met aangehangen pedaal zijn veranderd.

Trompetten van het hoofdwerk (Hinsz 1743)

Wanneer het orgel inderdaad, zoals werd verondersteld, bij verplaatsing naar de torenzijde in 1686-87 werd gewijzigd, zal dat wel mede door de organist zijn aangemoedigd. Het orgel van Slegel was waarschijnlijk niet zwaar genoeg om de gemeentezang voldoende te begeleiden. De veranderingen van 1686-87 werden naar het zich laat aanzien niet geheel goed uitgevoerd. Zolang de organisten geen klachten lieten horen bleek daarvan nog niets, maar het eerder aangehaalde rapport van Duyschot uit 1694 geeft aan, dat het met de kwaliteit van het orgel niet best gesteld was.

Nog een andere kwestie verdient hier aandacht. Bij de plaatsing van het orgel aan de torenzijde moet de methode zijn toegepast van een uit de muur uitstekend platform, dat door uit de muur komende balken en door consoles werd ondersteund. Deze aanleg zal berekend zijn geweest op een bepaald gewicht, maar vermoedelijk heeft men het gewicht van het nieuwe instrument onderschat. Mede door het bijbouwen en plaatsen van een vijftal registers, waarvan er twee van 16′ waren, begon het orgel op den duur van de muur te wijken. In 1741 constateerde Hinsz een afwijking in het midden van “een halve voet na de kerk toe”. In eerste instantie stelde Hinsz in 1741 de volgende veranderingen aan het orgel voor:

Uitbreiden van de klavieren met cis, dis enz. gezamenlijk tot 49 tonen.

Hoofdwerk:
–  Aanbrengen van een nieuwe sleepwindlade;
–  Vervangen van de houten pijpen van de Prestant 16′ door 24 nieuwe van metaal.
–  De houten pijpen van de Bourdon 16′ konden volgens Hinsz echter blijven;
–  Vervangen van de oude Trompet 8′ en Trompet 16′ door nieuwe exemplaren.

Bovenwerk:
–  Aanbrengen van een nieuwe sleepwindlade.

Rugwerk:
–  Aanbrengen van een nieuwe sleepwindlade;
–  Vervangen van de  ‘Cornet 8′ door een Dulciaan 8’.

Vernieuwen van de drie handklavieren.
Vernieuwen van de tractuur.
Toevoegen van een nieuw pedaalklavier.
Vervangen van de vijf oude blaasbalgen door zeven nieuwe.
Vernieuwen van de windkanalen.
Beleggen van de frontpijpen met tinfolie (het werk zou in koortoon blijven).

Schepenen en Raden van Kampen gingen hiermee akkoord en tekenden op 23 december 1741 het contract. Voor uitvoering van de werkzaamheden zou Hinsz 3000 gulden krijgen.

Op 28 april 1742 kwam er een aanvulling op het contract waarin werd bepaald dat Hinsz, tegen een vergoeding van 250 gulden, ervoor zou zorgen dat de pijpen in het Rugwerk “op 8 voet aanspreken en zig op 8 voeten vertonen”.

Blijkbaar had Hinsz de werkzaamheden toch nog te optimistisch ingeschat, want op 10 September 1742 kwam er een tweede aanvulling op het contract, waarin hij op grond van zijn bevindingen bij het weghalen van de oude versieringen adviseerde een geheel nieuwe tekening voor het orgel te maken en het instrument op een door pilaren ondersteunde zolder te plaatsen.

Hinsz moest dan een geheel nieuw front maken en de pijpen hiervoor leveren. Bovendien moesten nu voor de geschilderde pijpen ook echte pijpen komen. De overeengekomen vergoeding voor dit meerwerk bedroeg 300 gulden.

Beeldhouwwerk en versieringen (1742)

Beelden op het orgel werden gemaakt door Casper Struiwig

Bij brief van 30 november 1742 beval Hinsz de Groninger beeldhouwer Casper Struiwig aan voor het maken van het beeldhouwwerk en de versieringen voor de nieuwe kasten, daar “hee goed werk maakt en hier de beste is”. Blijkbaar volgde het stadsbestuur dit advies, want op 12 december 1742 leverde Casper Struiwig een bestek in. In het kort kwam het er op neer, dat hij één beeld voor de hoofdwerkkast zou maken, twee blindvleugels met halve beelden voor de rugwerkkast, lofwerk voor de pijpenvelden van het gehele orgel en twee dragers onder de hoofdwerkkast uitgevoerd in eiken- of grenenhout. De vergoeding die hij hiervoor vroeg bedroeg 625 gulden en voor dat bedrag werd het werk hem gegund.

Het maken van twee negentien voet hoge zuilen onder de balk die de orgelzolder moest ondersteunen, werd in april 1743 voor 460 gulden opgedragen aan Gerrit Cuiper.

Keuring (1743)

De keuring van het orget vond plaats op 10 oktober 1743. De Haarlemse organist Hendrick Radeker en de eigen organist, Willem Bruinier, werden hiervoor uitgenodigd. Het rapport dat zij uitbrachten bevat 11 artikelen. De keurmeesters waren vol lof over het resultaat van de restauratie. Uit hun rapport blijkt ook hode de dispositie uiteindelijk geworden was, zie hiervoor DISPOSITIE 3.

Ornamenten en verdere afwerking (1743-44)

Versieringen onder het rugwerk door Tiglar en Rensman

Op 14 november 1743, dus na de keuring, werden nog de ornamenten van de borstwering van het rugwerk en nog een ornament onder het Rugpositief aanbesteed voor 110 gulden samen. In een ongedateerd memo, getekend door Baerent Tiglar (een oorspronkelijk uit Haaksbergen afkomstige Zwolse beeldhouwer) en Judocus Rensman, werd voor door hen uitgevoerd snij- en beeldhouwwerk als totale kosten een bedrag van 750 gulden aangegeven. Omdat de beelden op het Rugwerk in de opsomming van Casper Struiwig niet zijn genoemd, ligt het in de rede dat zij later zijn toegevoegd, waarschijnlijk door de genoemde Tiglar en Rensman. De beelden zijn in ieder geval in een andere stijl gemaakt dan die van Struiwig.

De verdere afwerking van het orgel werd met een bestek van 27 juli 1744 gepreciseerd. Casper Struiwig en Simon Rosenberg, beeldhouwer en schilder te Groningen zouden voor 700 gulden het orgel verven, vergulden en schilderen. De kleur van het orgel werd donker-olijfgroen; de stenen kolommen werden gemarmerd en op het beschot onder het orgel werden twee kolommen geschilderd en daartussen een “perspectief en boven de kleine deuren twee beelden in het ‘graauwe'” (oftewel grisaille, een in grijstinten geschilderde voorstelling).”

Totale kosten (1744)

De tot dusver genoemde kosten voor het orgel bedroegen 6.195 gulden. Uit de stedelijke rekeningen van 22 december 1744 blijkt echter, dat als de kosten voor metselaars, timmerlieden, dragers en dergelijke worden meegeteld, het eindbedrag op ruim 8.150 gulden kwam. Uit de resoluties van schepenen en raden met de gezworen gemeente blijkt dat de stad voor het dekken van de kosten van de restauratie geld moest lenen.

Uit ‘Orgels en organisten in Kampen’ – W.D. van der Kleij en W.H. Zwart (1995). Met toestemming van uitgeverij IJsselacademie uit Kampen overgenomen. Het boek is nog te koop o.a. via hun website: www.ijsselacademie.nl.